Tellegen, T. (2007). Daar
zijn woorden voor. Uitgeverij Rainbow bv: Amsterdam.
Toon Tellegen, een ware
woordkunstenaar, heeft deze poëziebundel opgezet met keuzes uit eigen werk. Een
goedgevulde bundel met korte teksten. Het boek is stevig en door de korte
teksten lees je makkelijk door de bundel heen. Dat is fijn, want sommige
gedichten zijn in mijn ogen zo vreemd geschreven, dat ik het soms nodig vind om
teksten nogmaals te lezen. Veel teksten kunnen geïnterpreteerd worden zo de
lezer dat wil. Dat is het mooie van de dichten van Tellegen. Ik lees veel
metaforen, veel gekke, niet herkenbare poëzie en proza en dat maakt het een
heel bijzonder om te lezen. Iets wat ik een jeugdige leerling toch niet snel
zie doen.
In sommige gedichten ontbreekt
de rijm en zit er niet veel ritme in. Toch zijn de gedichten fijn om te lezen,
en dat doe ik dan graag achter elkaar. Het blijven lezen, en teruglezen van
gedichten zullen een verband hebben met dat de gedichten veelal absurdistisch
beschreven staan. De woorden lijken door Tellegen menselijke aspecten te
krijgen en het feit dat niet alles rijmt, maakt het nog gekker. Maar hoe gekker
hoe beter, en daarin is Toon Tellegen een absolute icoon.
Hij dicht over thema’s als het
leven en de dood, maakt heftige maar korte teksten over het vechten met een
engel, muren die klagen, woorden die op elkaars schouders klimmen en kunnen
communiceren… ‘Woorden kunnen dingen
eten.’ Blz. 146. Je kunt je er nauwelijks een voorstelling van maken. En
wat ik me direct afvraag is: wat zou hij bedoelen met dit gedicht? Na het boek
nog een keer door gebladerd te hebben, lees ik op de eerste bladzijde (de inleiding)
het volgende: ‘de poëzie van Tellegen is
hartverwarmend en troostrijk. Hij benadert woorden alsof het mensen zijn. Gelukkig
makend. NRC Handelsblad’. Exact wat ik zocht, hij benadert woorden
inderdaad alsof het mensen zijn.
NEE
Nee was een klein woord.
Een onbeduidend woord.
Het luisterde naar de grote woorden:
Ja, en Wij en Altijd.
Het bestudeerde kruimels van hun gedachten,
Die zij van hun tafel lieten vallen.
Het was geen dom woord.
Op een dag kroop het naar de keuken,
Klom op het aanrecht,
Greep een mes en at het op.
(woorden kunnen dingen eten.)
Het was nog steeds geen onbeduidend woord – dat nooit meer –
En het ging terug naar de kamer,
Zat onder de tafel
En luisterde. (blz. 146)
Een voor mij vrij nieuwe
manier van lezen, want een dergelijke bundel las ik tot op heden niet zoals je
een boek zou kunnen lezen. Een bundel las ik niet, daar haalde ik een mooi
gedicht uit. En dat is iets wat ik studenten ook niet snel zie doen. Zelf geef
ik les aan studenten MBO niveau 2, en wat te abstract is, wordt niet snel begrepen.
Studenten van de niveaus waar theoretischer te werk wordt gegaan, zie ik dit
wel gebruiken. Er zijn weinig toegankelijke teksten voor de jeugdige lezer en
weinig herkenning uit de poëzie. De leerling die echt geïnteresseerd is in poëzie,
zal beter in staat zijn om wat langer na te denken over de manier waarop
Tellegen schrijft. Vooral het gedicht op blz. 157 is, in tegenstelling tot veel
andere teksten, erg toepasselijk voor een leerling.
IK: ik weet het: het zou het mooiste zijn
Als ik onvindbaar was
En altijd maar mijzelf bleef zoeken
Hoe interessant zou dat niet zijn!
Meer ik ben zó vindbaar…
Zó voor het oprapen…
Doe het licht uit, struikel over mij! (blz. 157)
Welke leerling zou niet
onzichtbaar willen zijn? Denkend dat de hele wereld naar hem/haar staart.
En zo graag zouden zij zich
willen profileren, maar het liefst met een groep andere en tja, dan ben je toch
wel heel vindbaar…? Iets wat je aan het denken zet, en mij als docent zeker. Misschien
ligt er wel een taak voor ons als docent, want poëzie is toch eigenlijk veel te
mooi om niet te lezen?
Milou Visser.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten