woensdag 24 oktober 2018

Recensie van Marloes Derksen op jeugdpoëziebundel. Wilmink, W. (2004). Ik had als kind een huis en haard. Amsterdam: Prometheus.


Ik heb voor deze bundel gekozen, omdat de gedichten en liedjes van Willem Wilmink vrijwel iedereen aanspreken. Mijn generatie en de generaties daarop zijn er als het ware mee opgevoed. Wilmink schreef de teksten van liedjes , zoals Hilversum III van Herman van Veen. Hij schreef voor televisieprogramma's als De Stratemakersopzeeshow, Het Klokhuis, De film van Ome Willem, Sesamstraat, J.J. De Bom voorheen, De Kindervriend en Kinderen voor Kinderen. 
Kortom, Willem Wilmink wie kent hem niet?

Afbeeldingsresultaat voor afbeelding willem wilmink ik had als kind een huis en haardOp de site van uitgeverij Promentheus staat bij de uitgave van Ik had als kind een huis en haard:
'Ter gelegenheid van Wilminks zestigste verjaardag maakte Jean Pierre Rawie een even sprekende als eigenzinnige keuze uit het omvangrijke oeuvre. Na Wilminks overlijden in 2003 voegde Rawie enkele gedichten uit later werk toe. Toch is de uitgave in essentie gebleven wat zij was: een poging zoveel mogelijk aspecten van Wilminks dichterschap te belichten. 
Ik had als kind een huis en haard beschouwde Wilmink zelf as de mooiste bloemlezing die iemand uit zijn werk had gemaakt.
(Bron: htpps://uitgeverijpromentheus.nl/catalogus/ik-had-als-kind-een-huis-en-haard.html).

Willem Wilmink behandelt qua onderwerpen van zijn gedichten en liedjes vrijwel alles: van puberliefde tot echtscheiding, van voetbal tot zeerovers en van vrede tot oorlog. De onderwerpen zijn tijdloos en zullen de jonge lezer in de toekomst ook blijven aanspreken.
Ik vraag me alleen af of het wel allemaal 'poezie' is. Het taalgebruik is simpel, eenvoudig van aard. De betekenis van de gedichten of liedteksten is niet moeilijk te duiden. Het is glashelder geschreven. Dit is denk ik ook de kracht van Wilmink. Elk woord en elke zin is perfect. Er moet niets bij en er moet niets af. Daarnaast is Wilmink scherp, humoristisch en ontroerend.
Ik denk dat het om die redenen voor een 'young adult' ook erg goed te lezen is, en waarschijnlijk ook voor kinderen vanaf een jaar of tien. Ik heb hieronder enkele gedichten uitgekozen waaruit dit blijkt.


 
 Frekie

Wanneer 's middags om vier uur 
onze schoolbel was gegaan, 
en we gingen voetbal spelen
dan kwam Freek er altijd aan. 

Frekie woonde in de buurt, 
maar zat niet op onze school.
Hij was een imbeciele jongen, 
een mongool. 

Meestal riep er iemand wel:
'Kom maar, Frekie, doe maar mee.'
Welke kant hij uit moest schoppen, 
daarvan had-ie geen idee.

Maar we legden soms de bal
op twee meter van het doel, 
en we riepen: 'Schieten, Frekie!'
En hij trok een ernstig smoel. 

Als het raak was, dook de keeper
mooi naar de verkeerde kant, 
en 't was goal, en dan was Frekie
kampioen van Nederland. 

Misschien vind je Frekie zielig, 
maar dat was-ie niet voor mij, 
want ik zag nooit een jongen 
die zo blij kon zijn als hij. 

Bij dit gedicht weet ik niet zeker of het wel 'poezie' is, of een tekst voor een lied. Ik vind het wel een mooi gedicht. Het taalgebruik is eenvoudig en de betekenis ook. Het is goed te begrijpen, zelf voor kinderen vanaf een jaar of tien.

Leven in de Oertijd 

Een Oertijdman kwam uit zijn hol
en trapte in een grote drol
van mammoetpoep. 
Hij klaagde (in de Oertijdtaal): 
'Dat schijt verdorie allemaal
maar op mijn stoep. 

De Oertijd,' sprak hij, 'zou zo rein
en het milieu zo zuiver zijn, 
de lucht zo zoet, 
wanneer de mammoet niet bestond, 
die daaglijks met zijn kont vol stront
de ronde doet.' 

De man vervolgde, uit zijn hum, 
zijn weg door het Diluvium...

Onthou dat maar, 
want dan verdraag je met gemak
het kleine beetje hondenkak
op jouw trottoir. 

Dit gedicht is een aanklacht tegen de klacht dat er zoveel hondenpoep op straat ligt. Tegenwoordig vind je minder poep op straat, maar dat was in het verleden wel anders, volgens Wilmink. Het dieperliggende onderwerp van het gedicht is m.i. verdraagzaamheid. Daarnaast vind ik het gedicht grappig en beeldend geschreven. Met humor leer je relativeren. Iets wat zeker bij Wilmink past. Ook dit gedicht zal qua taal en onderwerp ook zeker jonge kinderen aanspreken.

Hun huis is dood
Al weer is alles misgegaan, 
weer een relatie van de baan.
Er houdt in heel ons Nederland
vandaag de dag geen band meer stand.

Hier voelt de vrouw zich onderdrukt, 
daar is de therapie mislukt
of gaat de liefste ervandoor
met een bereisde kletsmajoor.

Hun huis, dat eens gastvrijheid bood, 
hun huis is dood.

Een man die aan zijn leeftijd lijdt, 
ontmoet een mooie kleine meid, 
verwart haar lichaam met haar geest. 
Nog nooit zo ver van huis geweest. 

Een vrouw is wonderlijk gestemd, 
haar zelfontplooiing wordt geremd, 
zij legt zich op een avond neer
bij een begrijpende meneer. 

Het huis, dat eens gastvrijheid bood, 
dat huis is dood. 

In dit gedicht somt Wilmink een aantal redenen op waardoor huwelijken stranden. Het huis, dat eens hun huwelijk was, is dood. Het gedicht is spottend en cynisch van toon. Aan de ene kant grappig, maar aan de andere kant ook pijnlijk eerlijk. Dit maakt Wilmink voor mij een meester in het verwoorden van complexe onderwerpen in kinderlijke, maar briljante eenvoud.


Het laatste gedicht wat ik hier wil behandelen is voor mij het meest aangrijpende gedicht. Ik zal dat  toelichten. Op 22 en 23 februari 1941 werden op het Jonas Daniël Meijerplein 425 joodse mannen samengedreven wen weggevoerd naar de concentratiekampen Mauthausen en Buchenwald. De razzia's waren de aanleiding voor de Februaristaking op 25 en 26 februari 1941. Willem Wilmink schreef dit gedicht naar aanleiding van de foto's die van de razzia waren gemaakt. Ik vind dit een bijzonder mooi gedicht. De opbouw van het gedicht is geweldig goed. Wilmink beschrijft in de eerste strofe de razzia in het algemeen. In de tweede strofe wordt de joodse man beschreven, die opgejaagd wordt alsof hij naar een veemarkt wordt gedreven. In de derde strofe beschrijft Wilmink de houding van de drie Duitse soldaten, die spottend of in ieder geval geamuseerd toekijken. Een vierde soldaat lacht niet, waarom weet Wilmink niet. In de vijfde en zesde strofe haalt Wilmink de lezer erbij. Hoe zou de lezer/kijker het vinden als de lachende soldaat zijn vader was? Of als de joodse man je vader was? Met name de laatste twee strofes zetten mij, als lezer, aan het denken. Hoe zou het inderdaad zijn als die joodse man of die soldaat mijn vader was?

Naar aanleiding van het gedicht heb ik de foto hiervan opgezocht. Het is ook Wilmink die het de lezer eigenlijk vraagt in zijn gedicht: ' Stel je voor, je zag die foto?'. Iets wat eigenlijk niet nodig is om een beeld te creeren over hoe het geweest zou moeten zijn die dag op het Jonas Daniel Meijerplein. Het is Wilmink die met zijn eenvoud in woorden een glashelder en pijnlijk beeld schetst, ook voor de jeugdige lezer. De vraag die Willem Wilmink stelt zal hen met name aan het denken zetten.

Een foto

Afbeeldingsresultaat voor jonas daniel meijer razzia
Van die razzia zijn foto's:
Jonas Daniël Meijerplein, 
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn. 

Een bange man met keurige schoenen, 
lange jas en vlinderdas, 
wordt over het plein gedreven
of het naar een veemarkt was. 

Drie Duitse soldaten staan er
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser, 
misschien toch beschaamd, opzij.

Stel je voor, je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was. 

Soms moet ik er ook aan denken
hoe 't die andere zoon vergaat, 
die ontdekte: kijk, mijn vader
is die lachende soldaat.  




Geen opmerkingen:

Een reactie posten